Het leven is fundamenteel absurd: compleet onvoorspelbaar en ondoorgrondelijk. Ik ben dol op films en boeken waarin dat gegeven het thema is. We doen maar wat en proberen er het beste van te maken. Boeken en films waarin zoekers, losers, klunzen, sullen en prutsers het leven proberen vorm te geven.
‘Ik weet niet of ik wel leiding wil gaan geven’, mijmert een deelneemster aan de Columbus, ‘ik ben veel te bang dat ik dan met prutsers te maken krijg…’
Ik moet lachen om het gezicht dat ze erbij trekt én het woord ‘prutser’ raakt me meteen. Ik had het allang niet meer gehoord. Ik begrijp waar ze geen zin in heeft. Klungelige types die nog geen deuk in een pak boter kunnen slaan. Die je alles moet voorkauwen en dan schiet het nog niet op. We lachen om dat soort types, voelen minachting en verheffen ons.
En toch voel ik ook mijn sympathie voor de prutsende mens én ik voel me een beetje betrapt door haar uitspraak. Het imposter syndroom dient zich aan. Het stemmetje in mijn hoofd: ‘wanneer ontdekt iedereen dat ik eigenlijk óók helemaal niets kan? Dat ik net zo’n prutser ben?’ Ergens, diep vanbinnen, herken ik mezelf. Want hoe vaak heb ik niet met knikkende knieën een projectje aangepakt waar ik eigenlijk geen bal verstand van had?
Ik hoor het van zoveel mensen. Het lijkt wel of we massaal bang zijn om door de mand te vallen en daarom zijn we de hele boel aan het opblazen. We verzinnen de hipste termen en mooiste woorden voor het werk dat we doen. We verheffen ons en perfectionisme viert hoogtij. Op de sociale media zien we elkaars opgeblazen versies en geloven dat het echt zo is. We kijken op naar perfectie en hebben bewondering voor mensen die alles lijken te kunnen. En dat versterkt het gevoel dat jij maar wat aanklooit en die ander het allemaal zo goed voor elkaar heeft en precies weet waar hij mee bezig is.
Ik bereid me dagenlang voor als ik iets nieuws ga doen, ik lees stapels boeken over het onderwerp om mezelf helemaal klaar te stomen voor een nieuw avontuur. Zo val ik niet door de mand, ben ik goed in wat ik doe, gaat er niet vaak wat mis en ben ik geen prutser. Maar dat komt met een prijs. De lol gaat er ook wel een beetje af. Want juist die prutsmomenten, die imperfecties, maken het leven de moeite waard. Ze brengen kleur in mijn dagelijkse routine, geven me iets om over te lachen, om van te leren, om een beetje te ontspannen en om in mijn hart te koesteren.
Ik ben er echt gevoelig voor. Voor het appel om perfect te moeten zijn. Ik ga toch eens die prutser in mij wat meer ruimte geven. Niet zo strak, niet zo serieus, niet zo perfect, niet zoveel controle. Gewoon beginnen, ook al weet ik niet precies wat ik doe. Want als ik terugkijk op mijn leven zijn het niet de perfecte of foutloze uitvoeringen die ik me herinner, maar de momenten waarop ik durfde te proberen, ook al had ik geen idee hoe het zou eindigen.
En dan kom ik weer bij de films en de boeken waar ik zo van houd. Er zit niets anders op in dit aardse bestaan dan ondanks alle blunders en mislukkingen te blijven proberen. Ook als je denkt dat je het beter voor elkaar hebt dan de rest, we zijn allemaal prutsers als het op het leven aankomt.
Eef