Ik heb in mijn leven een paar momenten beleefd waarop de grond onder mijn voeten leek weg te zakken. Ik was bijna vergeten hoe dat voelt, maar nu weet ik het weer.

Ik werd wakker met het gevoel dat er een gordijn voor mijn linkeroog hing. En het wilde maar niet open. Ik dacht aan iets kleins, ik heb zo vaak van die gekke dingen. Het zou vast gauw weer ophelderen. Zoals ik dat doe, maakte ik grapjes over de kleur van het gordijn, vond dat rode niet zo mooi, en dat ik kennelijk weer tegen een blinde vlek van mezelf was aangelopen. Na een weekend in de coulissen te hebben gekeken, toch maar even naar laten kijken.

Tijdens het bezoek aan de oogarts stond ik ‘oog in oog’ met het onvermijdelijke. Driekwart van het zicht was verdwenen. Een schematische voorstelling van mijn zielige oog knippert op het beeldscherm. De zenuw is kapot en herstel is onmogelijk. Bam! En met die boodschap kwam een golf van angst die ik niet had zien aankomen.

Ik heb er niet vaak bij stilgestaan hoe vanzelfsprekend het is om te zien. Totdat nu dat vermogen plotseling wordt bedreigd. Het verliezen van zicht aan één oog is geen levensbedreigende gebeurtenis, maar het raakt iets diepers. Het confronteert me met een gevoel van kwetsbaarheid. Alsof de wereld die ik ken plotseling een stuk onvoorspelbaarder wordt.

Angst kan sluipend zijn, zoals een schaduw die je niet direct opmerkt. Maar het kan ook plotseling toeslaan. Voor mij kwam ze als een storm die uit het niets opstak, me de adem benam en me op mijn grondvesten deed schudden. Wat als mijn andere oog het ook gaat begeven?

Ik durf bijna niet te slapen, alsof het onheil in de slaap komt. Zolang ik mijn ogen openhoud, kan me niks gebeuren.

De angst voor de onbekende toekomst werkt verlammend. Die angst voelt veel groter dan de feitelijke fysieke verandering zelf. En zo is het vaak met angst: het gaat niet alleen om wat er gebeurt, maar vooral om de verhalen die we eromheen creëren. De ‘wat als’-scenario’s die onze geest maakt, zijn vaak veel groter en overweldigender dan de realiteit. De uitspraak van Eckhart Tolle die ik vaak en graag citeer tijdens coaching en trainingen: ‘in het nu is er eigenlijk niet veel aan de hand. We lijden aan wat al geweest is of aan de fantasieën over dat wat nog gaat komen’, is nu helemaal van toepassing op mijzelf.

Wat ik nog maar weer eens ontdek, ik blijk hardleers, is dat ik niet alleen bang ben voor het verlies van mijn zicht. Ik ben bang voor het verliezen van controle, onafhankelijkheid. Van veiligheid. Van zekerheid.

Die onzekerheid die we allemaal in ons dragen, maar waar we meestal niet bij stilstaan. Mijn oog dwingt me nu om stil te staan. Om naar binnen te keren. Wat ben ik echt aan het verliezen?

Wat er nu gebeurt, is niet alleen een fysiek proces. Het is een reis naar binnen, een reis naar het opnieuw leren zien. Niet met mijn ogen, maar met mijn bewustzijn. Hier ligt de kern van bewustzijnstraining: leren aanwezig te zijn bij wat er is, zonder oordeel.

In plaats van weg te rennen voor de angst, besluit ik haar toe te laten. Om te luisteren naar wat ze me probeert te vertellen. Wat eronder ligt, is een dieper verlangen naar vertrouwen – niet alleen in mijn lichaam, maar in het leven zelf. Een vertrouwen dat, ook al zie ik stukken minder, ik altijd mijn weg zal vinden.

Eef