Een paar weken geleden was ik in Lapland. Wat me diep raakt tijdens mijn verblijf is een safari met husky’s. Ik ken mezelf niet als een echt “hondenmens”. Als kind een keer gebeten dus ik houd nog steeds gepaste afstand van honden. Maar in Lapland hoort een huskysafari op het programma dus….
We worden met een bus naar de huskyfarm gebracht en daar zitten zo ongeveer 300 honden in hokken oorverdovend te blaffen en te janken. De gids legt uit: “de honden maken een paar keer per dag zoveel lawaai: ‘s morgens als ze “aan” gaan en als het etenstijd is”. Dat “aan” gaan is zo indrukwekkend! De honden voelen dat er weer een groepje mensen aankomt om met ze te sleeën en dat is aanleiding voor een enorm spektakel. De gids vertelt dat er ’s morgens een heuse strijd begint tussen de honden; wie is er vandaag fit en sterk genoeg om te mogen rennen?
De begeleiders maken een keuze, doen tuigjes om de gelukkigen van de dag en binden ze vast aan een slee en een hek. En dat moet ook wel want met die tuigjes om (nu weten ze zeker dat ze mogen rennen) zijn ze niet te houden. Het gejank en het niet te houden getrek van de honden levert bij mij een enorm hoge hartslag en tranen in mijn ogen op. Mijn hele systeem is geroerd, beetje bang en opgewonden.
Voor ons staat er een slee klaar met 5 honden ervoor. Er wordt kort uitgelegd hoe we de slee moeten besturen en vooral hoe we moeten remmen. Als de honden eenmaal los zijn, dan is er geen houden meer aan, een machine die geen uit-knop heeft. Deze honden willen maar 1 ding: gaan! Geen enkele bedenking, geen voorwaarden, geen weerstand, geen voorbehoud. Gaan! Alleen een ingreep van buitenaf stopt ze.
“Onze” honden gaan als een speer en we komen al gauw achterop een andere slee. Hierdoor moeten we voortdurend op de rem, want inhalen is geen optie. En dat remmen, dat voelt zo naar. Ik kan me ineens helemaal voorstellen hoe dat gaat als klein kind. Je wilt de wereld in, je bent “aan”, al je temperament, je zin, je wil is bedoeld om te gaan, om te ontdekken, om te ontwikkelen, en dan is daar de rem. In de persoon van je ouders, je fysieke onvermogen of wat dan ook.
En later ontwikkel je je eigen rem. Er hoeft niemand meer op de rem te gaan staan. Daar heb je zelf inmiddels wel een mechanisme voor georganiseerd. Je eigen rem is behoorlijk grondig en zorgt ervoor dat je niet te gek, te wild, te enthousiast, te blij, te <vul maar in> bent.
Ik vraag me af hoe het met mijn wil gesteld is. Weet ik wel wat ik wil? Doe ik wel wat ik wil? En de honden trekken ons voort door een sprookjeslandschap. Het gehijg, al lopende plasjes doen, de wil, de zin in die beesten. Ik voel mijn eigen verlangen om zo vrij en onbelast in het leven te zijn. Ik zie beelden van hoe en waar ik mijn wilskracht en levenslust afsnijd. Ik word opnieuw geraakt door de wil die door deze honden gaat. Er is geen sprake van een keuze of van oorzaak en gevolg. Het gaat niet om “lekker pûh” of in het wildeweg hun zin doordrijven. Ze hebben er gewoon ZIN in en dat is het enige en genoeg.
Eef Bruggink